Hoe echt is het dorp dat wereld heet?
09 februari 2009 
in Ruimte

Hoe echt is het dorp dat wereld heet?

Door de globalisering is de wereld een dorp geworden, zo lees je regelmatig in de krant. Via diezelfde krant en andere media zoals televisie en internet komt die wereld bij ons in de huiskamer. Hoe belangrijk de verschillende media zijn blijkt wel uit de tijd die we er aan besteden. De gemiddelde Nederlander kijkt meer dan 3 uur televisie per dag. Dat lijkt op het eerste gezicht nog mee te vallen. Een dag heeft immers 24 uur. Als we er echter van uitgaan dat iedereen ongeveer 10 uur per dag kwijt is aan slapen en eten zou dat betekenen dat de gemiddelde Nederlander elk jaar van januari tot eind maart fulltime voor de televisie zit, alvorens toe te komen aan zaken als werken, winkelen en het onderhouden van sociale contacten. En dan laten we andere media zoals internet en de krant nog buiten beschouwing. De beelden die de media bij ons in de huiskamer brengen zijn dus een belangrijk middel om op de hoogte te blijven van alles wat er in het ‘dorp’ gebeurt. Toch kun je vraagtekens zetten bij deze informatie. Hoe echt is het dorp dat wereld heet? En leven we in Groningen in een ander werelddorp dan in Berlijn, Washington of Bagdad?

Met behulp van de visies op media van twee postmoderne filosofen wil ik proberen antwoorden op dit soort vragen te vinden. Fredric Jameson en Jean Baudrillard zijn de filosofen die daarbij in dit essay centraal staan. Jameson en Baudrillard geloven beide dat we in onze cultuur te maken met postmoderne media. Zij hebben beide hun eigen begrippenkader ontwikkeld om de postmoderne conditie van onze cultuur te beschrijven. Allereerst zal ik dan ook ingaan op deze begrippen. Vervolgens zal ik aangeven hoe de beide filosofen deze begrippen gebruiken bij hun beschrijving van de cultuur. Het omgaan met media speelt daarbij uiteraard een belangrijke rol. Nadat ik heb beschreven in welke mate de visies van Jameson en Baudrillard elkaar aanvullen dan wel tegenspreken zal ik aangeven wat beide filosofen eigenlijk vinden van een cultuur zoals die er in hun eigen beschrijving uitziet. Tot slot zal ik aangeven in hoeverre de in de eerste alinea opgeworpen vragen met behulp van de filosofie van Jameson en Baudrillard kunnen worden beantwoord.

Nabootsing en tekstualiteit van de postmoderne cultuur

Fredric Jameson stelt in zijn artikel Postmodernism and Consumer Society (1983) dat het concept van postmodernisme niet algemeen geaccepteerd en begrepen wordt. Met zijn artikel wil Jameson dan ook een beschrijving geven van hoe het concept van postmodernisme de ‘inner truth ‘ van de cultuur laat zien (Jameson 1983:113). Hij beperkt zich daarbij tot de twee, volgens hem, belangrijkste praktijken: pastiche en schizofrenie. Deze twee praktijken laten volgens Jameson de postmoderne ervaring van plaats en tijd goed zien.

Pastiche is de eerste van deze praktijken. In het Nederlands kan pastiche als nabootsing worden vertaald. Nabootsing wordt nogal eens verward met parodie. Jameson betoogt echter dat er een essentieel verschil tussen de beide begrippen is. Waar parodie altijd een imitatie is van iets wat werkelijk bestaat, is er bij nabootsing weliswaar sprake van een imitatie, maar deze is niet op iets werkelijks terug te voeren. Nabootsing mist een onderliggende bedoeling, het satirische, het hilarische of het gevoel dat iets werkelijks wordt bespot of uitvergroot (Jameson 1983:114). Allemaal zaken die de parodie wel heeft.

De reden dat nabootsing in de postmoderne cultuur alle ruimte krijgt is de verdwijning van het individu. Het oude individu of het individualistische concept is “dood” (Jameson 1983: 115). Daar waar het concept van individualiteit voorheen samenhing met de moderne esthetiek, is het nu uit het debat verdwenen. Met het individualisme is daarmee ook het modernisme ten einde. Volgens het poststructuralisme, een meer radicale opvatting, was het individualisme zelfs een mythe en heeft het nooit daadwerkelijk bestaan. Jameson kiest niet tussen de meer gematigde en de poststructuralistische opvattingen, maar geeft wel aan dat het individualistische subject niet (meer) bestaat. Het individu kan daarom ook niet meer aan de basis staan van de (moderne) kunst. Het is, zo redeneert Jameson, nu dus niet meer mogelijk om iets nieuws te doen. Uniciteit wordt ingeruild voor het imiteren van oude stijlen en combinaties daarvan. Deze vorm van imiteren is wat Jameson aanduidt als een pastiche .

Als voorbeeld van nabootsing neemt Jameson de nostalgische film. Daarbij neemt hij het genre breder dan alleen de historische film, die de gebeurtenissen van een bepaald tijdvak in de geschiedenis laat zien. Een nostalgische film is volgens Jameson vooral een film die tracht kijkers de sentimenten van vervlogen tijden opnieuw te laten beleven. Als voorbeeld noemt hij Star Wars . Het is duidelijk dat dit geen nostalgische film in enge zin is. Het is geen film over een geschiedenis die werkelijk heeft plaatsgevonden. Wel probeert Star Wars te voorzien in de behoefte om weer terug te gaan naar het zaterdagmiddaggevoel van de generaties die zijn opgegroeid in de jaren ’30 t/m ’50 van de vorige eeuw. De Buck Roger type series die toen te zien waren, zaten op dezelfde manier in elkaar. Star Wars vindt deze manier van televisie maken opnieuw uit. De werkelijkheid van onze geschiedenis is bij nostalgische films arbitrair, en lijkt zelfs buiten beeld te blijven. Het enige wat overblijft zijn onze eigen ‘pop images’ en stereotypen van de geschiedenis (Jameson 1983:116).

De tweede praktijk die Jameson als belangrijk kenmerk van de postmoderne cultuur ziet is de manier van omgaan met tijd: tekstualiteit. Jameson beschrijft de tekstualiteit met behulp van de conceptie van schizofrenie zoals ontwikkeld door de Fransman Jacques Lacan. Hij wil daarmee natuurlijk niet zeggen dat postmoderne kunstenaars schizofreen zouden zijn, maar gebruikt schizofrenie slechts om zijn standpunt over de tekstualiteit van de postmoderne cultuur duidelijk te maken. Schizofrenie, zo meent Jameson op basis van het werk van Lacan, is de handicap die ervoor zorgt dat een kind niet volledig kan deelnemen aan de wereld van taal en spraak (Jameson 1983:118). Dit idee houdt hij in het achterhoofd bij beschrijven van Lacan’s model.

Een teken, woord of tekst kan, in het structuralistische model van Lacan, gezien worden als de relatie tussen het materiële object (het geluid of de tekst van een woord: signifier) en de betekenis (signified). Lacan omschrijft schizofrenie als het falen van de relatie tussen een signifier en een signified. De menselijke ervaring ziet hij bovendien als een effect van taal. Wanneer er in de relatie tussen signifiers en signified iets mis gaat ontstaat een gefragmenteerde ervaring. Schizofrene ervaring is dus geïsoleerd van tijd. Juist omdat schizofrene mensen ervaring gefragmenteerd beleven, beleven zij die ervaring extra intens. Waar we ervaringen normaal gesproken beleven in een groter geheel van relaties tussen verleden, heden en toekomst, worden de ervaringen nu los van dit geheel van relaties beleefd.

Volgens Jameson is het fenomeen van een ontbrekende relatie tussen signifier en signified ook op de postmoderne cultuur van toepassing. Hij laat dit zien aan de hand van het gedicht ‘China’ van Bob Perelman. Hoewel Jameson erkent dat er wel een onderliggende betekenis aan het gedicht als geheel kan worden verbonden, stelt hij wel dat de materiële woorden in het gedicht geen relatie met een betekenis hebben (Jameson 1983:122). Een nog beter voorbeeld is wellicht de Nederlandse zanger Spinvis . In zijn liedjes worden woorden gebruikt die helemaal nergens naar verwijzen. Jameson stelt tot slot dat er in de postmoderne cultuur sprake is van vals realisme. Woorden en beelden hebben geen relatie meer met een betekenis, maar verwijzen slechts naar andere woorden en beelden.

Los van de fysieke realiteit

Jean Baudrillard bekijkt de postmoderne cultuur met behulp van zijn eigen begrippen. Een van de belangrijkste begrippen in het werk van Baudrillard is hyperrealiteit. In zijn artikel The ecstasy of communication (1983) gaat hij ook op de inhoud van dit begrip in.

Volgens Baudrillard is in de moderne cultuur het echte dagelijks leven vervangen door een netwerk van communicatie. Waar de mens voorheen zelf er op uit ging, wordt hij of zij nu in de eigen huiskamer bestookt met informatie via allerlei media. Volgens Baudrillard zitten we in die huiskamer geïsoleerd in soevereiniteit. We kunnen niet ontsnappen aan informatie, maar kunnen wel tot op zekere hoogte bepalen welke informatie er binnen komt en uitgaat. Doordat we de echte wereld slechts via de media beleven ontstaat er een hyperrealiteit. Het begrip hyperrealiteit wil zeggen dat we leven in een kopie van de fysieke werkelijkheid. Deze werkelijkheid is in de hyperrealiteit vervangen door datgene wat we via de media in onze huiskamer krijgen te zien. De oorlog in Irak is wat je er van meekrijgt op tv, in de krant en via internet. Maar de hyperrealiteit van de media hoeft niet overeen te komen met de fysieke werkelijkheid in Irak zelf. CNN liet tijdens de Golfoorlog in het begin van de jaren ’90 vooral filmpjes van precisiebombardementen zien. Later bleek dat een groot deel van de zogenaamde ‘intelligente’ bommen hun doel had gemist en slachtoffers had gemaakt. Baudrillard wil met zulke voorbeelden aantonen dat de beeldcultuur de fysieke werkelijkheid heeft vervangen. We zijn terechtgekomen in een hyperrealiteit.

In de hyperrealiteit wordt de mens een subject die vanuit de huiskamer allerlei netwerken bedient. Je bent niet meer echt actief, maar alle activiteit vindt plaats in de hersenen. Ten tweede wordt de scheiding tussen publiek en privé in de hyperrealiteit opgeheven. Het publieke leven dringt via allerlei media de huiskamer in, en aan de andere kant is het privé-domein niet langer heilig (Baudrillard 1983). Een programma als De Bevalling van SBS6 is hier een duidelijk voorbeeld van.

Door deze processen beleven we de hyperrealiteit op een minder intense manier dan dat we de fysieke werkelijkheid zouden beleven. Ook zijn er geen geheimen en onontdekte werelden meer, waardoor het leven minder avontuurlijk wordt. Of zoals Baudrillard het zelf zegt : “The one is no longer a spectacle, the other no longer a secret” (Baudrillard 1983:130). Een derde verschijnsel is het ontstaan van een nieuw soort obsceniteit. Hiermee bedoelt Baudrillard niet de traditionele opvatting over obsceniteit, maar een nieuwe vorm: de obsceniteit van het veel te zichtbare. Alle geheimen, ruimtes en scènes worden zichtbaar door informatie (Baudrillard 1983:131).

Aanvulling of uitsluiting?

Zowel Fredric Jameson als Jean Baudrillard gebruiken hun eigen begrippen om grip te krijgen op de postmoderne cultuur. Nabootsing en tekstualiteit zijn belangrijke begrippen bij Jameson. Hyperrealiteit komt bij Baudrillard steeds weer naar voren.

De beide filosofen delen de analyse dat de postmoderne cultuur niet meer verbonden is met de fysieke werkelijkheid. Jameson geeft aan dat de woorden en beelden van de kunst en de media niet meer naar een fysieke werkelijkheid verwijzen. Baudrillard is nog iets radicaler als hij zegt dat de media een hyperrealiteit creëert die de fysieke werkelijkheid heeft vervangen.

Wat betreft de manier waarop we ervaringen ondergaan verschillen de auteurs van mening. Daar waar Jameson een vergelijking maakt met schizofrenie, waarbij ervaringen intens worden beleefd, denkt Baudrillard dat ervaringen juist minder intens beleefd worden doordat enerzijds de hyperrealiteit op afstand wordt beleefd, en anderzijds er in de hyperrealiteit geen nieuwe, onbekende zaken voor verassingen kunnen zorgen.

Over het oordeel wat over de postmoderne cultuur moet worden geveld zijn Jameson en Baudrillard het wel weer vrijwel eens. Beide somberen over de door hen zelf benoemde eigenschappen van de postmoderne cultuur. Jameson linkt het postmodernisme aan de opkomst van de consumptiemaatschappij, en vraagt zich af of de postmoderne cultuur wel, net als de moderne cultuur, in staat is om zich tegen deze consumptiemaatschappij af te zetten. Belangrijkste conclusie van Jameson is dat de maatschappij haar eigen geschiedenis niet meer kent. Baudrillard trekt dit soort conclusies niet hardop, maar is in zoverre wel somber als hij zegt dat er aan de hyperrealiteit geen ontkomen is. We zullen de postmoderne cultuur moeten ondergaan, zo stelt hij.

Hoe echt is het dorp dat wereld heet?

In de visie op de postmoderne samenleving die Jameson en Baudrillard verdedigen zit volgens mij zeker een kern van waarheid. Ik denk dat Jameson gelijk heeft als hij zegt dat er steeds meer nagebootst wordt en dat steeds meer elementen in media niet naar een werkelijk bestaand iets verwijzen. Als voorbeeld zou ik de New Urbanism architectuur willen noemen. Aan de ene kant worden hier klassieke stijlen nagebootst, maar de manier waarop maakt dat New Urbanism architectuur niet met een werkelijk bestaande stijl uit het verleden vergeleken kan worden. De Disneystad Celebrations in de Verenigde Staten is hiervan een voorbeeld.

Baudrillard moet ik gelijk geven als hij zegt we steeds meer informatie via media binnenkrijgen en dat we steeds meer activiteiten vanuit de huiskamer verrichten door middel van media. Zeker nu, ver na het verschijnen van de besproken artikelen van beide auteurs, het internet een steeds belangrijkere rol in het dagelijks leven gaat vervullen zie je dat mensen zich meer gaan opsluiten in hun eigen huiskamer, en van daaruit via MSN Messenger met vrienden en bekenden communiceren, boodschappen doen bij Albert Hein en bij de digitale dokter op spreekuur gaan.

Ondanks bovengenoemde voorbeelden is er echter nog wel het een en ander aan te merken op de visies van beide filosofen. Jameson en Baudrillard schieten ver door in hun ideeën. Ik kan met ze meegaan als ze stellen dat het door hen gesignaleerde steeds vaker voorkomt, maar dat nabootsing en hyperrealiteit het enige is wat de huidige cultuur biedt lijkt me overdreven. Wat betreft nabootsing kan worden opgemerkt dat dit niet uniek is voor de postmoderne cultuur. Hoogstens valt het nu extra op omdat we met de twintigste eeuw nog maar pasgeleden een eeuw met extreem veel nieuwe vindingen hebben afgesloten.

Ook is het niet zo dat hyperrealiteit de enige realiteit in de postmoderne cultuur is. Weliswaar lijkt er een beweging in die richting te zijn, maar keer op keer blijkt ook weer dat mensen behoefte blijven houden aan persoonlijk contact en de fysieke werkelijkheid. We zijn zeker niet geïsoleerd in soevereiniteit. We krijgen niet alleen via de media steeds meer informatie over de rest van het dorp dat wereld heet, maar we worden ook steeds reislustiger om alle uithoeken van de wereld fysiek te bezoeken. Ook kunnen we steeds beter kiezen tussen wat we wel aan informatie binnen willen krijgen en wat niet. Uit recent onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat reclame tussen films op televisie helemaal niet zo goed bekeken wordt als verondersteld (Redactie NRC, 2005). Ook internet biedt nieuwe mogelijkheden voor meer keuzevrijheid.

De wereld die ons voor een groot deel via de media wordt voorgeschoteld is niet net zo echt als de fysieke werkelijkheid. Stellen dat we hiermee in een hyperrealiteit zijn terechtgekomen is echter overdreven. Het ervaren van de fysieke werkelijkheid blijft een behoefte die mensen voelen. Ook is nabootsing en non-verwijzing niet in alle gevallen aan de orde. Het dorp dat wereld heet is, zeker voor een deel, een echt dorp. Hoe echt het werkelijk is kan ik echter niet beantwoorden. Voordat dat wel kan zal ik nog heel wat fysieke reizen naar de uithoeken van het dorp dat wereld heet moeten ondernemen.

Literatuur

Fredric Jameson (1983) Postmodernism and Consumer Society. in: Hal Foster (ed.) The Anti-Aesthetic. Essays on Postmodern Culture . Bay Press, Port Townsend.

Jean Baudrillard (1983) The Ecstasy of Communication. in: Hal Foster (ed.) The Anti-Aesthetic. Essays on Postmodern Culture . Bay Press, Port Townsend.

Redactie NRC (2005) Kijker mist 80 procent televisiereclame. In: NRC Handelsblad , 13 januari 2005.